Gelet op de artikelen 41, 162 en 170 §4 van de Grondwet;
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
Gelet op het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, waaronder de artikelen 2, 40 en 41, 2e lid,14°;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, en latere wijzigingen;
Gelet op het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, en latere wijzigingen;
Gelet op de omzendbrief van 15 februari 2019 nr. ABB 2019/2 van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding betreffende de gemeentefiscaliteit;
Gelet op het besluit van de gemeenteraad van 23 september 2013 van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor parkeerplaatsen en fietsenstallingen;
Overwegende de financiële toestand van de gemeente;
Overwegende de bekommernis van het gemeentebestuur om te voorzien in voldoende openbare parkeerruimte voor autovoertuigen teneinde te beantwoorden aan de mobiliteit van personen op het grondgebied van de gemeente; dat inzake nieuwbouw of herbouwen of vernieuwbouwen of renoveren de bouwheren de nodige parkeerplaatsen creëren op privaat domein, om de druk op de openbare ruimte te beperken;
Overwegende dat bij het ontbreken van een parkeerplaats bij een gebouw en op het eigen terrein, kan worden gesteld dat de openbare parkeerruimte wordt belast, in eerste instantie in de directe omgeving van het gebouw;
Overwegende dat door deze belasting de bouwheren gestimuleerd worden bij de nieuwbouw, herbouw, vernieuwbouw of bij verbouwingswerken de nodige parkeerplaatsen te voorzien; dat de bedoeling is dat bouwheren voldoende parkeerplaatsen scheppen; dat vastgesteld wordt dat het belastingtarief voldoende hoog wordt gezet ter stimulering van het aanleggen van parkeerplaatsen;
Art. 1: Met ingang van 1 januari 2026 en voor een termijn eindigend op 31 december 2031 wordt een belasting geheven op het ontbreken van parkeerplaatsen bij bouwwerken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen parkeerplaatsen voorziet zoals bepaald in de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor parkeerplaatsen en fietsenbergingen van 23 september 2013.
De normen, de afmetingen en de ligging van parkeerplaatsen werden vastgelegd in de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor parkeerplaatsen en fietsenbergingen van 23 september 2013.
Art. 2: De belasting is verschuldigd door:
1) de houder van een stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen
a) die, op grond van deze vergunning, ontheven wordt van de verplichting of in de onmogelijkheid verkeert één of meer van de in de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voorgeschreven parkeerplaatsen aan te leggen, mits het betalen van deze belasting;
b) die één of meer van de in de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen verplicht aan te leggen parkeerplaatsen niet heeft aangelegd;
2) de eigenaar die een andere bestemming geeft aan parkeerplaats(en), welke voor een stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in aanmerking genomen werden voor de berekening van het aantal nodige parkeerplaatsen en in zoverre de inrichting blijft bestaan waaraan deze parkeerplaatsen verbonden zijn.
3) de eigenaar die een al dan niet vergunningsplichtige functiewijziging doorvoert en één of meerdere parkeerplaatsen die volgens de stedenbouwkundige verordening/omgevingsvergunning moesten aangelegd worden, niet aanlegt of wijzigt van bestemming.
Art. 3: Wordt de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen overgenomen voor de aanvang van de bouwwerken of tijdens de bouwwerken, dan zijn de vergunninghouder en de overnemer van de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen solidair gehouden tot de betaling van de belasting op het ontbreken van parkeerplaatsen.
Art. 4: Het belastingtarief bedraagt 8.000 euro per ontbrekende parkeerplaats.
Voor de niet vervallen stedenbouwkundige/omgevingsvergunningaanvragen voor stedenbouwkundig handelingen ontvangen op het gemeentebestuur tot en met 31.12.2025 en waarvoor nog geen definitief proces-verbaal van vaststelling van ontbrekende parkeerplaatsen werd opgemaakt, blijft het belastingtarief behouden zoals bepaald in het belastingreglement van toepassing op de datum van de ontvangst op het gemeentebestuur van de stedenbouwkundige aanvraag/omgevingsvergunningaanvraag voor stedenbouwkundige handelingen.
In de zin van dit artikel wordt “de datum van ontvangst van de stedenbouwkundige aanvraag/omgevingsaanvraag voor stedenbouwkundige handelingen” gelezen als volgt:
Art. 5: Na afgifte door het College van Burgemeester en Schepenen van de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen moet de belastingplichtige, op het eerste verzoek van het gemeentebestuur, het vermoedelijk bedrag van de belasting bij de financieel directeur in consignatie geven.
De consignatie kan gebeuren in speciën of door een bancaire waarborg op eerste verzoek. De consignatie in speciën brengt geen intresten op voor degene die ze stelt.
Het vermoedelijk bedrag wordt vastgesteld door berekening van het tarief voorzien hierboven te vermenigvuldigen met het aantal ontbrekende parkeerplaatsen volgens de bepalingen opgenomen in de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor parkeerplaatsen en fietsenbergingen van 23 september 2013 en latere wijzigingen
Wordt de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen overgenomen voor de aanvang van de bouwwerken of tijdens de bouwwerken, dan zijn de vergunninghouder en de overnemer van de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen solidair gehouden tot het in bewaring geven van het vermoedelijk bedrag.
In geval het geconsigneerde bedrag dit van de belasting zou overtreffen, wordt het teveel gestorte aan de belastingplichtige teruggegeven. Dit teveel geconsigneerde brengt geen intresten op.
Art. 6: De belasting is verschuldigd één jaar nadat het hoofdgebouw onder dak staat, de ruwbouw van de verbouwingswerken beëindigd werd, of het gebouw, eventueel gedeeltelijk, wordt bewoond of gebruikt.
In het geval van bestemmingswijziging van een parkeerplaats is de belasting verschuldigd één jaar na de ingediende stedenbouwkundige aanvraag/omgevingsvergunningaanvraag voor stedenbouwkundige handelingen / meldingsakte als vermeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of na de betekening door de gemeente van de ambtshalve vastgestelde bestemmingswijziging.
Art. 7: De vaststelling dat het gebouw onder dak staat, dat de ruwbouw van de verbouwingswerken beëindigd is, of dat het gebouw, eventueel gedeeltelijk, bewoond of gebruikt wordt, geschiedt door de daartoe aangestelde beambte van het gemeentebestuur door middel van een proces-verbaal, waarin tevens het werkelijk aantal ontbrekende parkeerplaatsen op het ogenblik van de vaststelling wordt vermeld. Dit proces-verbaal wordt aan de belastingplichtige toegestuurd, die vanaf de datum van ontvangst over één jaar beschikt om eventueel het aantal parkeerplaats(en) aan te vullen.
Na het verstrijken van de termijn van één jaar wordt een tweede vaststelling gedaan door de aangestelde beambte en wordt in een proces-verbaal het definitief aantal ontbrekende parkeerplaatsen en de verschuldigde belasting vastgesteld.
Zowel bij de eerste als bij de tweede vaststelling wordt de belastingplichtige acht kalenderdagen vooraf per aangetekend schrijven uitgenodigd om bij de vaststelling aanwezig te zijn.
Art. 8: De belastingplichtige kan het aantal ontbrekende parkeerplaats(en) aanvullen en zo de heffing van de belasting vermijden door het realiseren van een enkelvoudige en objectieve stedenbouwkundige binding tussen een “geldige parkeerplaats” en een hoofdgebouw, de parkeerplaats moet gelegen zijn binnen een omtrek van 400 meter berekend tussen de uiterste grenzen van de percelen waar zich respectievelijk de parkeerplaats en het hoofdgebouw bevinden.
Als “geldige parkeerplaats” komt in aanmerking
- de parkeerplaats waarvan de stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen werd afgeleverd na 01.01.1995 en die niet eerder in aanmerking werd genomen om te voldoen aan de verplichting tot het aanleggen van parkeerplaatsen.
- de parkeerplaats waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist was op het ogenblik van de aanleg ervan, voor zover die parkeerplaats na 01.01.1995 werd aangelegd en niet eerder in aanmerking werd genomen om te voldoen aan de verplichting tot het aanleggen van parkeerplaatsen, mits voorleggen van een gedocumenteerd bewijs van het bestaan van deze parkeerplaats.
Hiertoe wordt tussen de eigenaar van de parkeerplaats en de bouwheer van het hoofdgebouw een overeenkomst gesloten waarbij de parkeerplaats wordt aangewezen om te voldoen aan de verplichting tot het aanleggen van parkeerplaatsen dat het voorwerp uitmaakt van de desbetreffende stedenbouwkundige vergunning/omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen van het hoofdgebouw.
De eigendom van een parkeerplaats wordt aangetoond door overmaken van een kopie van de akte van aankoop van de parkeerplaats aan de aangestelde beambte.
Het sluiten van de overeenkomst impliceert uiteraard dat de bedoelde parkeerplaats niet meer in aanmerking kan worden genomen om te voldoen aan de verplichting tot het aanleggen van parkeerplaatsen die voortspruit uit de realisatie van een ander bouwwerk. Deze bepaling moet in de overeenkomst worden opgenomen.
Deze overeenkomst van stedenbouwkundige binding moet in het bevoegde Kantoor van de Registratie geregistreerd worden.
Art. 9: De belasting wordt ingevorderd door middel van een kohier, met toepassing van de bepalingen van het Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen en latere wijzigingen.
Art. 10: Dit reglement is van toepassing op alle bouwdossiers waarvan op datum van de inwerkingtreding van dit reglement nog geen definitief proces-verbaal werd opgesteld.